
Eindigen en opzeggen van de huurovereenkomst
De hoofdregel voor woonruimtes is dat een overeenkomst aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd enkel mag worden opgezegd door de verhuurder indien sprake is van een zogeheten opzeggingsgrond (artikel 7:274 BW). De huurder hoeft daarentegen geen reden voor de opzegging kenbaar te maken. De opzegging moet op grond van artikel 7:271, derde lid, BW via een aangetekende brief of een exploot worden gedaan.
De opzeggingstermijn die in acht moet worden genomen staat vermeld in artikel 7:271, vijfde lid, BW. Daarbij geldt als hoofdregel dat voor de huurder een opzegtermijn geldt die in beginsel gelijk is aan de termijn die zit tussen twee opvolgende betalingen van de huurprijs. De opzegtermijn is minimaal één maand en maximaal drie maanden. Voor de verhuurder geldt dat de opzegtermijn minimaal drie maanden bedraagt, welke opzegtermijn ieder jaar wordt verlengd tot een maximum van zes maanden.
Voor het opzeggen van de huurovereenkomst door de huurder is geen akkoord vanuit de verhuurder nodig. Dit is anders bij de opzegging door de verhuurder. Indien de huurder niet instemt met de opzegging, zal de verhuurder de opzegging via de kantonrechter (artikel 7:272 jo. 273 BW) moeten regelen. Zolang de kantonrechter de huurovereenkomst niet heeft beëindigd mag de huurder in het gehuurde blijven wonen.